Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6836

Datum uitspraak2009-09-02
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1441 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAZ-uitkering. De rechtbank heeft dit besluit vernietigd, gebaseerd op het oordeel van de door haar ingeschakelde onafhankelijke en onpartijdige deskundige. Appellant (Uwv) heeft zich in hoger beroep (subsidiair) op het standpunt gesteld dat, ook als zou moeten worden uitgegaan van de door de deskundige voorgestane (verdergaande) beperkingen, er voldoende geschikte functies resteren waarop de schatting kan worden gebaseerd, zonder dat dit gevolgen heeft voor de uitkomst van de schatting. De Raad kan niet inzien dat betrokkene onredelijk in zijn procesvoering is bemoeilijkt, doordat appellant (eerst) ter zitting bij de Raad nog is gekomen met een nadere uiteenzetting over de medische geschiktheid van de voor betrokkene geselecteerde functies. Op verzoek van de Raad is een nieuwe FML opgesteld aan de hand van de door de deskundige aangegeven beperkingen. Tevens zijn nieuwe functies geduid. Nu echter eerst in de fase van het hoger beroep een als afdoende aan te merken toelichting op de geselecteerde functies is verstrekt, is het bestreden besluit genomen in strijd met het motiveringsbeginsel. De Raad ziet aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt en zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.


Uitspraak

07/1441 WAZ Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 februari 2007, 05/1151 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Betrokkene] wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene), en appellant. Datum uitspraak: 2 september 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft J. ter Welle, werkzaam bij Countus accountants en adviseurs te Zwolle, een verweerschrift ingediend. Bij brief van 16 oktober 2008 heeft betrokkene nadere stukken ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2008. Voor appellant is verschenen W. Prins. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen. Bij brief van 12 december 2008, met bijlagen, heeft appellant een hem door de Raad gestelde vraag beantwoord Bij brief van 29 december 2008 heeft betrokkene haar standpunt nader toegelicht. Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een uitvoeriger overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. 1.2. Bij besluit van 11 februari 2004, gehandhaafd bij besluit van 9 juni 2005, heeft appellant betrokkenes uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) met ingang van 4 september 2003 ingetrokken, onder de overweging dat betrokkene niet langer arbeidsongeschikt wordt geacht in de zin van de WAZ. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, met beslissingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het besluit van 9 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft daartoe, onder verwijzing naar het rapport van 5 september 2006 van de door haar ingeschakelde orthopedisch chirurg prof. dr. R.L. Diercks, overwogen dat geen aanleiding bestaat om de bevindingen en conclusies van Diercks, inhoudende dat van zwaardere beperkingen dan door het Uwv aangenomen moet worden uitgegaan alsmede dat betrokkene op 4 september 2003 niet in staat was tot het verrichten van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies, niet te volgen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de onafhankelijke en onpartijdige deskundige Diercks zijn oordeel heeft gebaseerd op een afgenomen anamnese, eigen onderzoek van betrokkene, op de zich in het dossier aanwezige op betrokkene betrekking hebbende stukken en op van de behandelend sector verkregen informatie, alsmede dat de conclusies van de deskundige niet louter zijn gebaseerd op de klachten van betrokkene, maar medisch naar behoren zijn gemotiveerd. 3.1. Het hoger beroep van appellant keert zich – gemotiveerd – tegen dit oordeel van de rechtbank. Appellant heeft zich daarbij (subsidiair) op het standpunt gesteld dat, ook als zou moeten worden uitgegaan van de door de deskundige Diercks voorgestane (verdergaande) beperkingen, er voldoende geschikte functies resteren waarop de schatting kan worden gebaseerd, zonder dat dit gevolgen heeft voor de uitkomst van de schatting. 3.2. Betrokkene heeft zich in verweer – kort gezegd – geschaard achter de aangevallen uitspraak. 4. Het oordeel van de Raad. 4.1. De Raad stelt voorop dat hij, anders dan betrokkene betoogt in de brief van 29 december 2008, niet kan inzien dat betrokkene onredelijk in zijn procesvoering is bemoeilijkt, doordat appellant (eerst) ter zitting bij de Raad nog is gekomen met een nadere uiteenzetting over de medische geschiktheid van de voor betrokkene geselecteerde functies. De Raad overweegt daartoe dat als gevolg van de heropening van het onderzoek de situatie die artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wenst te voorkomen nu juist is vermeden. De Raad wijst daarbij op zijn uitspraak van 12 september 2007, LJN BB3729. 4.2. De Raad is voorts, anders dan appellant, van oordeel dat de rechtbank terecht doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het rapport van de door haar ingeschakelde orthopedisch chirurg Diercks. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. 4.3. Uit het oogpunt van finale geschillenbeslechting heeft de Raad appellant bij brief van 26 november 2008 verzocht, uitgaande van de door de deskundige Diercks aangegeven (verdergaande) beperkingen, nader te motiveren dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor betrokkene in medisch opzicht passend zijn te achten. 4.4. Bij brief van 12 december 2008, met bijlagen, heeft appellant aan dit verzoek voldaan. Appellant heeft een door de bezwaarverzekeringsarts A. Colijn aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 december 2008 ingezonden. Op basis van deze FML heeft de bezwaararbeidsdeskundige H.J. van Heun de geschiktheid van de voor betrokkene geselecteerde functies nogmaals beoordeeld. Van Heun komt in zijn rapport van 8 december 2008, onder verwijzing naar zijn eerdere rapport van 24 oktober 2008, tot de conclusie dat er nog steeds voldoende geschikte functies resteren waarop de schatting kan worden gebaseerd zonder dat dit gevolgen heeft voor de uitkomst van de schatting. 4.5. Bij brief van 29 december 2008 heeft betrokkene gereageerd op de bij brief van 12 december 2008 door appellant ingezonden nadere stukken. Daarbij heeft betrokkene onder meer kritiek geuit op de motivering van de medische geschiktheid van de (uiteindelijk) voor haar geselecteerde functies. 4.6. De Raad is, anders dan betrokkene, van oordeel dat de functies die uiteindelijk aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, te weten de parkeercontroleur (SBC-code 342022), bezorger pakketten, tijdschriften ed. (SBC-code 111230) en surveillant bewakingsdienst (SBC-code 342023), gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor betrokkene in medisch opzicht passend dienen te worden aangemerkt. In aanmerking genomen de in hoger beroep door appellant ingebrachte arbeidskundige rapporten van 24 oktober en 8 december 2008 acht de Raad voldoende overtuigend toegelicht dat de (totaal)belasting in die functies niet de ten aanzien van betrokkene aangenomen belastbaarheid voor arbeid overschrijdt. 4.7. Nu echter eerst in de fase van het hoger beroep een als afdoende aan te merken toelichting op de geselecteerde functies is verstrekt, is het bestreden besluit genomen in strijd met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde motiveringsbeginsel. Gelet op het vorenoverwogene ziet de Raad aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt en zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. 5. Uit hetgeen onder 4.7 is overwogen vloeit voort dat er aanleiding is om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 805,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor de zitting en 0,5 punt voor de – op verzoek van de Raad uitgebrachte – schriftelijke uiteenzetting van 29 december 2008). III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij aan appellant is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 805,- te betalen door het Uwv. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en H. Bedee en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009. (get.) H. Bolt. (get.) R.L. Rijnen. TM